Streekwoorden C t/m D

Cachot Gevang; plaats voor de gevangenen. Cel. De gevangencel bevond zich oor-spronkelijk onder de kerktoren, later ook op de po­litiepost­. Frans: cacher”, verbergen.

Carbid Ongebluste klak. Wanneer deze kalk bevochtigd wordt ont­staat een uiterst brandbaar gas. Carbid werd gebruikt in snij­brand- en lasinstallaties. Voor de komst van de fietsdyna­mo werd carbid ook vaak gebruikt in fiets- en  in rijtuiglantaarns. Carbid is verkorting van calciumcarbid. Zie ook: donderbus.

Cint Cent. Op z’n cinten zitte” betekent heel erg gierig zijn.

Citosa Vroegere busonderneming met de hoofdvestiging in Boskoop. De naam Citosa is samen­ge­trokken uit de Latijnse woorden Cito et Salvus. Betekenis: vlug en veilig.

Commensaal Kostganger. Iemand die kost en inwoning heeft. Latijn: commensalis”, com (samen) + mensa (tafel) + lis (de uit­gang). Betekent dus tafelgenoot. Middel­eeuws: commensael”.

Concours, Lekkerkerks  Muziekfeest dat in Lekkerkerk op de tweede en derde Pink-sterdag gehouden werd. De rederijboten voeren dan ver­sierd en verlicht naar Rotter-dam (guns en trug) terwijl de orkesten aan boord om beurt speelden. De echte wedstrijd vond plaats op de oude voetbalvelden (is nu het Baanderspark en omgeving).

Cralingse Kil Zie ook: Sliksloot. Een kil is een waterloop die een eiland van de vaste wal scheidt.

Cralingse Polder Zie ook: Stormpolder.

Cralingse Zaag Oude naam voor de griend ten oosten van de Stormpolder (= Craling-se polder). Zie ook: Zaag, Kralingse.

Dâ Dat. Wat hebbie dâ”.

Daai Dobbelsteen. Latijn: datum”. Frans: dé”.

Daaps Gek, onbeheerst. Middeleeuws: daes”, onwijs.

Daarzo Daar; op die plaats.

Daas, regen Klevende horzel. Stekend insect, Haematopoda pluvialis, ca. 25 mm groot. Komt geruisloos aanvliegen, steekt dan heel venijnig. Middeleeuws: dase”, daas.

Daas, koeie Runderhorzel, Oestridae. Dit, ongeveer 14 mm lange stekende insect lijkt wat op een bij. Het kleeft in het voor­jaar haar eitjes op de voorpoten van koeien. De larven boren zich dan door de huid en verplaatsen zich door het li­chaam van de koe naar boven en bereiken in het najaar de keel. Tijdens de winter verplaatsen ze zich naar de rug en maken daar ­ga­tjes om door te kunnen ademen, dwars door de huid van de koe heen. Tenslotte laten ze zich op de grond vallen en kruipen in de grond om zich te verpoppen. Het geluid van deze horzel is er vaak de oorzaak van dat koeien wild gaan bizzen.

Daas, paarde Paardenhorzel, [Gasterophilida]. Het insect kleeft haar eitjes op de voor-benen van paarden. Het paard krijgt door zich te likken die eitjes binnen. Binnen ge-komen hecht het eitje zich aan de maagwand. Na enkele maanden komt de larve met de uit­werpselen naar buiten en verpopt in de grond. Het geluid van deze horzel maakt dat paarden gaan bizzen.

Dadelijkheid, op den Onmiddellijk. Kom hier, én op den dade­lijkheid.”

Daeg Dag. Ook wel als groet.

Daege Dagen.

Dageraad Vaak werd er in raamluiken, in het midden en op ongeveer 1/4 van boven, een hartje of een ruitvorm uitgezaagd. Door die opening kon men ’s mor­gens zien of de dageraad reeds begonnen was. Het uitge­zaag­de gaatje kreeg de naam dageraad”.

Daggelder Boerenarbeider in loondienst die per dag betaald wordt.

Daik Weg. Vroeger niet alleen de diek (nu daik). De polderwegen ontstonden immers aanvankelijk op de (binnen-)dijken. Tegenwoordig nog wel voor dijk. Zie ook kaai.

Dakhaas1 Kat. De overlevering wil dat een goed klaargemaakte huiskat in smaak over-eenkomt met een haas. (Hetgeen menige poes in de tweede wereld oorlog zeer be-treurd heeft).

Dakhaas2 Hoefijzer dat met de uiteinden omhoog met een zij­kant op een paal gespij-kerd is zodat er een afsluitboom in kan rusten.

Dalek Dadelijk, straks, zo meteen. Dalek geef’ie mijn de schuld nog”.

Dallig Weiland dat hol staat. Regenwater blijft er dan op staan (instand). De waarde van het weiland gaat daardoor sterk achteruit. Zie ook: geil.

Daolder Uitdrukking voor de waarde fl. 1.50. ‘t Doet twêê doalders”. (in van plaats drie gulden).

Dalven Rondhangen, bedelen. Hij durfde niet goed en liep daarom eerst zo’n bietjie heen en weer te dalven. Jiddisch: dalfen”, arme man.

Dalver Zwerver, schooier, bedelaar. Zie ook: dalven.

Dampen; Iemand de — aan doen Het iemand stevig benauwd maken, naar adem doen snakken. Zie ook: dampig1.

Dampig1 Kortademigheid, met name van paarden. Middeleeuws: dampte”, aamborstig; dampich”, wrangheid.

Dampig2 Mistig. Middeleeuws: damp”, nevel; verwant aan deem”. Zie ook: deemster.

Dampkring Oplichtende nevelring rond de maan.

Darm Arrogante kerel.

Daro Zie ook: daarzo.

Darren Hinderlijk onrustig rondlopen. Afgeleid van dar”, man­ne­tjesbij.

Darie Veenblubber. De laag die onder de slappe blubber in de sloten zit.

Darie trekken Veen baggeren. Sloten op diepte brengen. Ook turf baggeren. Ook wel derrie of darink.

Datte Dat, daarvan. ‘K lus nog meer van datte”.

Dattum Van dattum”. Seksuele genoegens.

Dauwelen Wiegen, schommelen. Ook iets gedachteloos heen en weer bewegen. Zit niet zo te douwelen joh.”

Dazen Daaps of dwaas doen. Verward praten. Onzin uitslaan. Middeleeuws: daes ca- proen”, zotskap; daesheit”, dwaasheid.

Deelknecht Tweede knecht op een boerderij.

Deemstig Wanneer het ’s avonds tijdens het donker worden ook nog heiïg wordt, zegt men dat het deemstig” wordt. Oudsak­sisch: thimm”. Oudgrieks: dim”. Middel­eeuws: deemster”. De oor­spronkelijke betekenis is duister worden.

Demee Ook: temee. Straks. Demee moet ik ook nog voor jou gaan beta­len”. Straks moet ik ook nog voor jou gaan beta­len. Ontstaan uit te” en mede”.

Demechies Zie ook: demee.

Der Rechts, ook wel hot. Voermanstaal. Her (herwaarts) is van de voerman af; der (der-waarts) is naar de voerman toe. De voerman liep meestal rechts van het paard.

Derde halfjarig Derde jaar half (= twee en een half jaar). Twee en een halfjarig paard”.

Derrie Turfbagger. Getverderrie is een uitroep die weerzin en ergernis uitdrukt. Het is een verbasterde vloek. Middeleeuws: darinc”, derrie.

Deutekom Doetinchem. De uitgang chem” luidde oorspronkelijk heim. Deze uitgang is kenmerkend voor plaatsen die vóór ca. 900 gesticht zijn.

Deuveltie Een verlijmde houtverbinding kan na het lijmen versterkt worden door er een of meer gaten doorheen te boren. In die gaten wordt dan lijm aangebracht en ver-volgens wordt in elk gat een houten pen geslagen. Zo’n op maat gemaakte pen wordt deuveltje genoemd. Middeleeuws: deuvel”, pin.

Deuvik Plug die het spongat van een (bier-)vat afsluit. Dus een groot deuveltie.

Deuze Deze. Vurf jij die plank, dan doe ik deuze”.

Diender Politieagent (gemeentepolitie). Oorspronkelijk veldwachter. Ouder diener.

Dierven Durfden.

Diggels Scherven. De ruit ging an diggels”. Zie diggel.

Dijk, den1 De Lekdijk in Ammerstol.

Dijk, den2 Het Tenge in Krimpen aan den IJssel. Meer precies dat gebied waar Lekdijk, IJsseldijk, Polderse Dijk en Veer­stoep bij elkaar komen. Vroeger was daar de kalveren-markt” (huwe­lijksmarkt) en de bloemenmarkt. Die laatste werd heel vroeg, ca. 4 uur, op de Pinkster­ochtend gehouden om de jeugd van het dauwtrappen af te houden.

Dijk, eenigen Lekdijk West in Bergambacht.

Dijk Weg in ’t alge­meen. Deze aanduiding wordt in vrijwel alle dijkdorpen in de Krim-penerwaard gebruikt. Opmerkelijk is dat ook het Fries dijk” voor weg” gebruikt. In oude tijden waren de dijken langs de rivieren en de boezems de enige, in nat­te jaargetijden, begaanba­re wegen. Hetgeen de verschuiving in de bete­kenis zou kunnen verklaren. Middeleeuws: dijc”.

Dijk, ‘d eeuwegen Verbastering van Eenigen Dijk? Zie ook: Dijk, eenigen.

Dikkels Vaak, dikwijls.

Dil1 Aan het blad van een spade zit een tapse koker waar de steel klemmend in past. Ook bij ander boeren- en tuinge­reed­schap is dit het geval. Deze koker wordt de dil ge-noemd. Mid­deleeuws: dulle”.

Dil2 Deel, de ruimte in de schuur (en stal) waar het hooi werd opgetast.

Dimstig Heiïg; ook wel een klein beetje mistig. Zie ook: deem­stig.

Dissel1 Houweelvormige bijl. Middeleeuws: dessel”.

Dissel2 Wagenboom. Ook wel dijssel. Middeleeuws: diesele”.

Dissel3 Kruldistel.

Dissels bloten Distels maaien. Dit moest tijdens regenachtig weer gebeu­ren omdat dan de holle stengels van de plant met regenwater gevuld werden. Door inwendige rot ging de plant daarna dood. Bloten is maaien waarbij het beheer van het land het doel is, en dus niet de opbrengst aan maaigoed.

Ditkeer Deze keer, dit maal.

Ditte Dit. Jij moe ditte nog afmake”.

Divertasie Vermaak.

Djatihout Teakhout. Maleis: djati”.

Dobbelt Dubbel. Latijn: duplus”. Oudfrans: doble”. Middel­eeuws: dobbel”.

Dobber Dwarshout van een anker. Middeleeuws: dobber“, dwars­hout anker; ook: boei.

Dochten Verleden tijd van denken. Middeleeuws: docht”, ge­dach­te.

Doemederen, geen Geen doen; niet aanvaardbaar. Met zes kinde­ren in een daggel-dershuisje, daar is toch geen doemede­ren aan”.

Doerak1 Loeder.

Doerak2 Ondeugende (maar niet kwaadaardig) jongen of man. Door de Kozakse huza-ren (Russisch: дурак”)  tijdens de veldtocht tegen Napoleon in 1814 tegen Napoleon naar hier meegebracht.

Doerakker Het zelfde als doerak maar vriendelijker. Uit Maleis: durhaka (opstandig). 

Doffer Mannetjes duif. De doffer broedt meestal overdag, de duivin zoekt dan voedsel.

Dokie Inkeping voor waterman­netje. Middeleeuws: docke”, klos, blok.

Dol Houder voor roeispaan. Vergelijk dolgedraaid. Middeleeuws: dolle”.

Dollebes Bitterzoet. [Solanum dulcamara]. Van de rode besjes zou men dul of dol (gek) worden. Deze plant geldt inderdaad als giftig.

Dolleeg Volkomen op, leeg. Hij wou graag nog wat stroop op zijn brood maar de pot bleek dolleeg”. Er viel niets meer uit te schrapen.

Dom Spil van een wiel (eigenlijk het as-einde). Middeleeuws: dume”.

Domenie Dominee.

Dômig Klam. De kopjesdoek had ’s nachts buiten gehangen en voelde ’s morgens dômig aan”. Middeleeuws: Domen”, vochtig worden of zijn.

Domme kracht Kelderwind, eigenlijk dom-kracht (spilkracht).

Dommelijk Onhandig, een beetje dom. Doe niet zo dommelijk, je weet wel beter”. Mid-deleeuws: dommelike”.

Domp Evenwicht. Op den domp houe” is in evenwicht houden.

Dompelaar De bloeiwijze van de grote lisdodde [Typha latifo­lia]. Wordt ook wel riet-sigaar” genoemd. Een dompelaar is een rietsigaar in petroleum (of oud vet) gedom­peld. Aangestoken wordt het zo een pri­mitie­ve, walmende, buitenverlichting (in de tuin).

Dompen In evenwicht kantelen. Bijvoorbeeld een steekwagentje met gasflessen (voor een snijbrander) zover kantelen dat men het kan verrijden zonder het gewicht van de  flessen te zwaar te voelen. Zie ook domp.

Dompie Koevoet, breekijzer. Zie dompen.

Donderbus Een blik met een klemmend deksel, bijvoorbeeld een oud verfblik, werd voorzien van een gaatje in de bodem. Wanneer een stukje carbid in de bus bevochtigd was, werd het blik geslo­ten. Nadat en­kele seconden gasontwikkeling had plaatsge­vonden, werd een brandende lucifer voor het gaatje gehouden. Met een dave­rende knal ontbrandde het carbidgas en blies het deksel tien­tallen meters  ver weg. In sommige buurten werden ook wel vuilnis­em­mers of melkbussen, in plaats van het blikje, gebruikt. Met het be­schikbaar komen van betaalbaar vuurwerk, zoals rotjes en don­dersla­gen, zijn de donderbussen geheel verdwenen. Donder­bussen wer­den, zoals nu het vuurwerk, gebruikt rond de jaar­wisseling. De traditie wil dat het lawaai van de knallen de kwade gees­ten van het oude jaar verjaagt zodat die niet meegingen het nieuwe jaar in. Het afvuren van de donder­bussen werd wel carbidschieten” of donderja­gen” genoemd. Was tot in de jaren ’60 heel gebruikelijk in het westen van de Krimpenerwaard.

Donder­jagen Onrust schoppen. Loop nie zo te donderjagen”. Zie ook: donderbus.

Donderkoppie Kikkervisje dat reeds pootjes heeft.

Dondersteen Iemand die donderjaagt. Meestal niet geheel zonder sympathie gebruikt. Jantjie is toch z’n dondersteen.”

Donkkever Juli-kever, [Polyphylla fullo]. Het insect is ca 4 cm lang, de de rug is donker-bruin tot zwart met witte schub­jes. De buik is wit behaard.

Doodbidder Hij die uitnodigt ter begrafenis.

Dôôp1 Dipsaus. Zie recepten.

Dôôp2 Jus. Voeger werd de aardappel aangeprikt (op mes of vork), dan in een ge-meenschappelijke juskom gedoopt en daarna opgegeten. Zie recepten.

Dop Oude naam voor alpinopet.

Dôpie Sausje. Tegenwoordig ook voor dipsaus gebruikt.

Dopper1 Soort drevel. Met een dopper slaat men een bolle kop op een aangestuikte klinknagel.

Dopper2 Doperwt. Naar de vorm van een (halve) doperwt.

Dopper3  Zwaar gereformeerd persoon. Gereformeerden ontwijken wereldse sier. In de plaats van een hoed of pet droegen ze, door-de- weeks, liever een dop” (alpinopet).

Dorenbes Kruisbes [Ribes grossularia].

Dorpel Drempel met profiel. Bij een drempel draait de deur boven de drempel zonder min of meer afsluitend te stoten. Een dorpel is aan de binnenzijde lager dan aan de andere zijde. De deur sluit dus aan de onderzijde tegen het verhoogde deel van de dorpel. In het algemeen heeft een buitendeur een dorpel en een binnendeur een drempel. Met name de dorpel van de voor­deur had vroeger een sterke symbolische betekenis. Men geloof­de dat de huis­geesten er onder woon­den. In veel huizen mocht men niet op de dorpel stappen. De huisgeesten zou­den dan ver­stoord kunnen geraken. (Men zei echter, dat de lak of verf moest worden ontzien). Ook behoorde iemand die in de deur­ope­ning, op de dorpel, stond niet gegroet te worden. Het groeten zou onge­luk brengen.

Na het trouwen droeg de man zijn bruid over de dorpel in de bescherming van de huis-geesten en gaf daarbij aan: Je wordt naar binnen gedragen en je zult hier jouw plaats hebben tot je weer (dood) naar buiten wordt gedragen”. Vaak werd de voordeur alleen gebruikt om een bruid binnen te brengen of om overlede­nen uit te dragen.

Het jonge kind kruipt met het hoofd naar voren over de dorpel, de doodskist werd dus met het voeteneind naar voren over de dorpel gedragen. Op weg naar het kerkhof werd nog eenmaal langs het woonhuis (en eventueel ook langs vorige woningen) gereden. Zo werd een duidelijk signaal aan de dorpelgeesten gege­ven. Middeleeuws: duerpel”.

Dors Jonge kabeljauw [Gadus morhua]. Middeleeuws: dorch”.

Dost Marjolein, [Origanum].

Dot1 Grote hoeveelheid. Jan heeft geholpen en dat scheelde een hele dot”. D’r was een dot minsen op de been”.

Dot2 Lief, aardig. Een dotjie van een meid”.

Dot3 Warrige hoeveelheid draden of textiel. Een dotjie poes­ka­toen”.

Douwe Duwen.

Douwwagentjie Kinderwagen ook wandelwagentje.

Draafziekte ook scrapie. Dodelijke, erfelijke schapen­ziekte die bij de merino­schapen voorkomt. De ziekte openbaart zich 1 jaar nadat de dieren geïnfecteerd zijn. De dieren sterven dan binnen ongeveer drie maan­den.

Draaikont1 Meisje dat bij het lopen uitdagend met haar achterwerk beweegt.

Draaikont2 Iemand die onzeker zijn mening of keuze steeds weer herziet.

Draaischamel Draaistel van de voorwielen van een boerenwagen.

Draaiziekte Infectieziekte van schapen, geiten en koeien. De ziekte wordt veroorzaakt door de lintworm, Taenia coenurus, die leeft in de dunne darm van honden. Wanneer het vee de sporen van deze worm met het voedsel binnen krijgt tasten deze het ruggen-merg en de hersenen aan. Zie draaiziekte.

Drabbelkoek Volkorenkoek. Koek van tarwemeel, boter en melk. Recept?

Draf Brouwersafval dat als veevoer gebruikt kan worden. Middeleeuws: draf”, draf, drab.

Dragen Vocht afgeven (of etteren) van een wond.

Dragonder Forse, dikke vrouw. Manwijf. Heerszuchtige, vrouw.

Dravik Dravik is een eenjarig gras dat als onkruid in de weide voorkomt. Middeleeuws: dravic”.

Dreierlei Drieërlei.

Drek Afhankelijk van de streek betekent het straks of meteen (glaik).

Drenzen Ongedierte (bijv mieren) met water uit de grond verdrijven.

Dreutelig Klein, lief en grappig. Spelend kind of dier.

Dreutelen Weifelend of nerveus heen en weer lopen. Middel­eeuws: droten”. Verg.: (on)verdroten.

Dreutelgat Treuzelaarster.

Dreutelpik Treuzelaar.

Drieklezoor Baksteen van 3/4 lengte. Klezoor” is de naam van een metsel­steen. Oud-frans: closoir”, sluitsteen. Zie klezoor.

Drieslag Bedrijfsmethode waarbij het bouwland achtereenvol­gens in het eerste jaar met klaver of peulen, in het tweede jaar met tarwe en in het derde jaar met haver be-bouwd wordt.

Drijfanker Hoepel met zeildoekpuntzak die, aan een touw, overboord gegooid wordt om een schip af te remmen. Het is het princi­pe van de remparachute maar dan toe-gepast in het water. Gebeurt dit inwerpen aan de achterzijde dan blijft de boeg tegen de stroom in.

Drinke Niet-alkoholische dranken. Dit begrip staat tegenover drank”, dat wel alcohol bevat.

Drinkeskruikie Blauwe of grijnsgewolkt geëmailleerde veld­fles waarin koffie of thee werd meegenomen naar het werk.

Droedel Kluns. Hij is een echte Jan droedel”.

Droel Sullig per­soon waarmede de draak gestoken wordt. Middel­eeuws: droeylen”, de gek steken, bespotten.

Droelen Suffen. Zit niet zo te droelen maar doe gezellig mee.”

Droes1, kwaaie Dodelijke paardenziekte, [Malleus humides], en de huidworm, [Malleus minosus]. Deze ziekte is zeer besmettelijk en kan ook andere dieren en zelfs de mens bedreigen. Middeleeuws: droese”, zweer, gezwel; droesich”, lijden aan de droes.

Droes2, goeie Geneesbare paardenziekte, Adenitis [contagiosa equorum]. Aandoening van de luchtwegen meestal gevolgd door een ontste­king. Het paard gaat hoesten. De ziekte, die vooral jonge dieren treft, is goed behandelbaar. Zie ook: droes1

Droogbagger Graan-elevator.

Droog staan Koeien die geen melk geven, doordat ze niet gedekt zijn, staan droog.

Droogstelling Waslijnen tussen T-palen. Vaak bevatte een droogstelling tussen de T-palen naast de drooglijnen ook nog een zogenaamde klopstok. Kleden werden over die klopstok gehangen wan­neer ze bij de schoonmaak of uithaal geklopt moes­ten wor­den. Kinderen gebruikten deze klopstok in de zomer vaak als nok voor een geïmprovi-seerde speeltent.

Droopsel Vocht; oogdruppels.

Droppen Langzaam laten druppelen.

Drops Dravik. Zie ook: dravik.

Drossen Wanneer het ijs in de sloten eigenlijk nog nauwelijks sterk genoeg was om op te lopen gingen school­kinderen er in kadans, van de ene oever naar de andere, over­heen rennen. Het ijs brak dan in schotsen. Daarna werd rennend en springend van schots naar schots overgestoken waarbij de schotsen in steeds kleinere delen braken. De laatste die droog overkwam had dan gewonnen. Dit erg gevaarlijke spel werd ijssie­drossen” genoemd.

Drullen suffen, treuzelen. Als vader overdags in de vries­lucht buiten gewerrekt had, zat ‘ie ’s avonds bij de kachel wat te drullen. Van knùsele kwam dan niks meer”. Middel-eeuws: druylen”, slenteren.

Druijtenwaaltje Waaltje ten oosten van de dorpskern in Lekkerkerk. Ook wel Ruiten-waaltje genoemd. Op het weilandje in het waaltje heeft tot 1797 de galg gestaan.

Druul Goeiige, wat onhandige, lummel.

Dubbelties gaas Fijn gevlochten metaal gaas. De openingen zijn zeskantig.

Dubben Twijfelen, in dubio verkeren. Latijn: dubitare”.

Ducht Zitplank in roeiboot. Middeleeuws: dochte”.

Duichie Hapje voer.

Duikelaar De bloeiwijze, ook wel rietsigaar genoemd, van de kleine Lisdodde, [Typha angusti­folia].

Duikelaar, slome Scheldnaam voor iemand die weinig presteert. De uitdrukking is af-geleid van Shloume (Salomon) Duikelaar, (1745 – 1819), schuilnaam van de Jiddische schrij­ver Abraham Joseph Swalff.

Duiker Buizen die, als vervanging van een bruggetje, onder een weg doorlopen.

Duimpje Haaks spijkertje. Een speciaal wat breder soort werd gebruikt om spiegels op een houten achterwand te bevestigen (spiegelduimpje).

Duinkever Juli-kever, meestal donkkever genoemd.

Duist Vossenstaart [Alopecurus myosuroides]. Weide onkruid. Middeleeuws: doest”, spelt.

Duivefluitjie Fluitje dat gemaakt wordt van een (rubberen) duivenring die over een cent werd geschoven. Het fluitje werd op de tong gelegd met een uiteinde van de duivenring tussen de lippen en dan aangeblazen. Bij het fluiten trilt de rubberen duivenring op de tong. Dit gekriebel maakte het lastig langdurig te fluiten, dus waren wedstrijden moge-lijk.

Dul Erge, zeer driftige boosheid. Nevenvorm van dol in de betekenis van krankzinnig. Middeleeuws: dul”; dol”.

Dungooien Na het maaien ligt het gras in zwadden” op het land. De bovenkant ervan wordt dan door de zon gedroogd. Wan­neer de boven­kant droog is moet het halfdroge gras gekeerd” worden, zodat ook de onder­kant droogt. Hierdoor wordt het gras hooi. Dit keren van het gras wordt dungooien genoemd.

Dunsel Snijsla die vrijkomt bij het uitdunnen van een slabed.

Durk Boerderijen bezaten een wel, bron, die schoon en koel water leverde. Die dan uit-kwam in een cementen of betonnen bak. In die bak konden de bussen met verse melk gekoeld wor­den. Om te voorkomen dat de bak zou overlopen, want de wel blijft stro-men, was er een overloop aangebracht. Via die over­loop vloeide het water in de sloot. Het afvoer­gat van die overloop werd den durk” genoemd. Middeleeuws: den dorrick”, plaats waar het vuil zich verzamelt. Zie ook durk.

Durp Dorp; winkelcentrum, woonkern. Vaak dat deel van de bebouwde kom waar het gezellig vertoeven is. Middeleeuws: durp”, eerst akker, daarna hofstede en tenslotte dorp. Een dorp heeft tenminste een kerk, een café, een school en (later) een raadzaal. Zo niet, dan heet het een buurtschap.

Dut1 Dit of dat.

Dut2 Dot, hoeveelheid. Das hêle dut” betekent: dat is heel veel”.

Dutjie Beetje. Een dutjie opkomme” betekent: een beetje dichterbij komen”.

Dutte Aanwijzend voornaamwoord. Ditte” is meest nabije, datte” is het meest verre en dutte” er zit tussen in.

Duuster  Duister, onduidelijk. ’t Is me tamelijk duuster hoe ’t mot aflope. Middeleeuws: duuster”, duisternis.

Duzend Duizend. Vaak in de verkleinende vorm gebruikt. ’n duzentjie of twee”. Middeleeuws: dusant”.

Duzendlukkie Heel klein kansje. As ie een speld in een hooi­berg terug vindt, dan heb-bie een duzendlukkie”.

Dwalm Ergerlijke vent. Wat ’n dwalm van ’n vent is dat zeg”. Middeleeuws: dwelm”, dwaas; verbijsterd van zinnen.

Dworsen De korste weg kiezen. Dwars door het land en over de (bevroren) sloten trek-ken. Middeleeuws: dwers”, dwars over, dwars door.

Dweil Meisje dat zich gemakkelijk, meestal kortstondig, inlaat met bepaalde jongens.